Deze week ontmoette ik Tukkie Tuk, al 38 jaar opbouwwerker in Hilversum. Ze vertelde me enthousiast over haar werk in de wijk. Hoe ze verschillende groepen bewoners verbindt, een stem geeft en in hun kracht zet. Tukkie zou wat mij betreft wel een plekje mogen krijgen in de Canon samenlevingsopbouw, naast oa Jo Boer, Piet Willems en Leida Schuringa.


Historisch beroep met perspectief
Door: Jolanda Sonneveld, adviseur Sociaal Werk Nederland
De boekversie van de Canon (die ook online te raadplegen is) beschrijft chronologisch hoe samenlevingsopbouw en daarmee het opbouwwerk zich als beroep heeft ontwikkeld. Het boek begint met een krachtige omschrijving van Marga Klompé over wat samenlevingsopbouw is en daarbinnen de taakopvatting van het opbouwwerk. ‘Samenlevingsopbouw gaat om een proces, dat bewust in gang wordt gezet om een territoriale samenleving – een dorp, een wijk, een streek – direct te activeren, en daarbij de bevolking te brengen tot inspraak, tot medezeggenschap en tot het mede-dragen van het beleid voor het welzijn, in de buurt, in het dorp, in de streek. Het is dan de functie van het opbouwwerk, dit proces in gang te zetten, te begeleiden, vorm en inhoud te geven’. Juist voor mensen die daarbij een steuntje in de rug kunnen gebruiken, vult Leida Schuringa aan op p. 57. Via 25 vensters krijgt elke opmerkelijke gebeurtenis of trend in de geschiedenis een plek. Meerdere vensters bieden inzicht in de geleidelijke professionalisering van het beroep. Zo is er aandacht voor de start van de beroepsopleiding opbouwwerk (1963), de opkomst van een Landelijk Platform Opbouwwerk en een eigen vakblad (1982), de leerstoel voor het opbouwwerk (1989) en het ontstaan van Krachtproef als platform voor vakontwikkeling en -uitwisseling (2013). Andere vensters gaan in op hoe het beroep zich mede onder invloed van de tijdgeest, maatschappelijke vraagstukken en politieke winden heeft ontwikkeld. Hoe het soms flink onder druk is komen te staan, om vervolgens te worden herontdekt.
Het boekje is een must voor het opleiden van nieuwe generaties opbouwwerkers en zij-instromers en voor eenieder die een duidelijker beeld van het opbouwwerk wil hebben. De opbouw en de vele illustraties maken het boek levendig, aansprekend en overzichtelijk.
Canon Sociaal Werk (2021) Canon Samenlevingsopbouw.

Het boek dat mijn blik op het opbouwwerk veranderde
Door Laura Koeter, onderzoeker HvA, UvA & BPSW
Het handboek opbouwwerk (methoden, technieken en terreinen) van Harry Broekman las ik in 1991. Iedereen las ‘Broekman’, een bekend figuur in de wereld van professioneel opbouwwerk. Het handboek verscheen na een periode van economische malaise en de oproep van Hans Achterhuis om burgers niet van het welzijnswerk afhankelijk te maken (1979). Welzijnswerk werd continu geherstructureerd en getroffen door bezuinigingen, ook in 1991. In die tijd leek opbouwwerk nog ‘gewoon’ aanwezig in wijken en vervulde het naar eigen inzichten taken, samen met vrijwilligers, in en vanuit wijkcentra. Er werden activiteiten aangeboden voor verschillende doelgroepen, afhankelijk van de vraag en de aanwezige vrijwilligers. Het werk werd op verschillende wijzen georganiseerd, van ‘eenpitters’ tot en met brede welzijnsorganisaties. In overleg met gemeenten en besturen werden taken vastgesteld, gericht op een breed scala aan doelen: van gemeenschapsvorming als doel op zich tot en met educatie, bevorderen van sociale cohesie in een wijk en het stimuleren van politieke participatie en samenlevingsopbouw. Wij werkten in die tijd voornamelijk vanuit het doel de kwaliteit van de sociale en fysieke leefomgeving te verbeteren gegrond in de ervaring van – en gedragen door – bewoners, met en voor wie wij werkten.
Het handboek gaf systematische overzichten met heel concrete handelingsaanwijzingen, in figuren en vele opsommingen. Hoe te organiseren, te netwerken, leiding te geven en vooral systematiek in het werk aan te brengen door projectmethoden. Dat was nieuw in die tijd. Met name PR-marketing was iets van commerciële organisaties en niet van het welzijnswerk. Hoe paste dergelijk denken uit de commerciële wereld in het denken van gesubsidieerde non-profit organisaties? Dat betekende ‘omdenken’, maar altijd met het dilemma van balans creëren tussen jouw aanbod en de vraag van buurtbewoners. Het veranderde fundamenteel hoe ik naar opbouwwerk keek.
In het handboek stonden ook ‘hoog over’-ambities, zoals dat gemeenschapsorganisaties gedragen moesten worden door bewoners. Nu zouden wij het hebben over ‘duurzaamheid’ van gemeenschappen en organisaties. Ambities zijn echter nog niet altijd om te zetten in concrete, haalbare doelen, omdat de praktijk weerbarstig is; vrijwilligers krijgen ergens betaald werk, verhuizen, gaan iets anders doen; spillen in gemeenschappen komen en gaan.
Het handboek nalezend verbaas ik mij over de actualiteit ervan. Het beschrijft de (nog steeds actuele) onderliggende fundamentele principes van organiseren en veranderen door en met mensen, ondersteund door een professional. En die professionals hebben door kennis, ervaring én organisatorische achtergrond in elk geval enkele voordelen. Ze kunnen door hun niet-aflatende inzet zorgdragen voor continuïteit en bronnen van veranderingen activeren in hun netwerk, bijvoorbeeld overleg met gemeente, het maatschappelijk middenveld of subsidies. Deze bronnen zijn voor bewoners niet of minder toegankelijk, omdat zij de ingangen niet kennen.
Wat mij na zo’n 35 jaar verbaast, is dat het opbouwwerk toen al een ‘heel eind de goede richting opwerkte’. Telkens wordt het opbouwwerk weer opnieuw uitgevonden, terwijl de principes zo duurzaam zijn. Met name het principe: verander met mensen, sluit bij ze aan. Neem hen serieus, geef ze het woord, luister.
Harry Broekman (1991). Handboek opbouwwerk.

Gelaagde taal die tot reflectie dwingt
Door Jeanet de Jong, beleidsadviseur BPSW
Galmende geschiedenissen gaat over vrijheid en bevrijding, over collectieve vrijheid. Dit essay legt pijnlijk bloot dat de ene mens meer waard gevonden wordt dan de andere. Hoe het ene lijden voortdurend voorrang krijgt boven het andere lijden, in de (internationale) politiek en in het alledaagse leven. Door verhalen in onze geschiedenis weg te laten, door mensen weg te laten. Sinan Çankaya laat zien hoe de wijze waarop de Westerse geschiedenis wordt weergegeven, bijdraagt aan een immer koloniale blik op de wereld, hoe witheid domineert en er sprake is van een selectieve herinneringscultuur. Hij zet aan tot nadenken, dwingt met zijn gelaagde doch duidelijke taal tot reflectie op de eigen blik en het eigen handelen.
Çankaya brengt zijn eigen ervaringen in om structurele uitsluitingsmechanismen te agenderen. Je aanpassen, compenseren, hard werken en klimmen op de maatschappelijke ladder; het leidt allemaal niet tot ‘erbij horen’. Niemand is zonder schuld, zo laat hij zien, ook hijzelf niet. Hij verloochent zijn klasse omdat hij zich ervoor schaamt, en benadrukt hoe die klassenschaamte is verweven met kleur. Cankaya illustreert zijn betoog met pijnlijke voorbeelden: zo vertelt hij hoe hij na een gesprek met zijn werkgever naar buiten wordt geëscorteerd en zijn identiteitskaart moet laten zien wanneer hij hierover vragen stelt, hoe zijn uitgever erop aandringt om een ander verhaal te vertellen, met een andere toon. Het is allemaal onderdeel van het maatschappijkritische punt dat hij wil maken: de vraag wie en welke geschiedenissen bestaansrecht hebben. Het is de witte norm die bepalend is. Zoals in de huidige blik op Gaza, die bepaalt hoe er wordt omgegaan met genocide: een institutionele kramp, ongemak, vertragen en uitstellen. ‘Maar de ontmenselijking is nooit opgehouden, ze volgt hetzelfde destructieve patroon, vermomd als dagelijkse politiek.’
Sinan Çankaya (2025) Galmende Geschiedenissen
Amsterdam: De Bezige Bij (285 pp; €22,99)
Ook beschikbaar als e-book & luisterboek

Een nieuw paradigma?
Max Huber, onderzoeker HVO-Querido en Hogeschool Utrecht, redactielid VSW
Klimaatverandering raakt steeds meer delen van ons leven en daarmee ook het sociaal werk. In het boek Ecosociaal werken zijn verschillende perspectieven op dit nieuwe terrein gebundeld (de auteurs spreken van een paradigmashift), om sociaal werkers te informeren over de bijdrage die zij kunnen leveren aan een ‘rechtvaardige duurzame samenleving’.
Het boek bestaat uit drie delen, beginnend met een inleiding op klimaatverandering, inclusief een geologische en koloniale geschiedenis. Uitgebreid wordt stilgestaan bij de impact ervan op kwetsbare groepen, die zelf relatief minder bijdragen aan klimaatverandering, zowel wereldwijd als binnen Nederland. Tegelijk zijn zij wel kwetsbaarder voor de gevolgen, bereiken subsidies hen minder en wegen hun belangen minder zwaar in besluitvorming.
Het tweede deel gaat over wat sociaal werkers praktisch kunnen doen samen met bewoners, bijvoorbeeld aandacht hebben voor vergroening van stadsbuurten, hittestress aanpakken en de mentale gezondheid verbeteren. Andere hoofdstukken gaan over energiearmoede, circulaire economie en community organizing.
Hoe de verschillende puzzelstukjes van ecosociaal werken tot een samenhangend werk- en onderzoeksveld moeten samenvallen is nog niet duidelijk, maar dat past bij een opkomend veld binnen sociaal werk. Sommige puzzelstukjes ontbreken ook nog, bijvoorbeeld de rol van organisaties en lokale overheden. Voor wie meer wil weten over klimaatverandering, wat dat betekent voor sociaal werk en sociaal werkers en wat je zelf al concreet kunt doen, is deze bundel een mooi startpunt. De samenstellers hebben de ontwikkeling van het ecosociaal werken een stevige boost gegeven.
Richard de Brabander, Erik Jansen, Jeanet de Jong & Maja Rocak (2025) Ecosociaal werken
Assen: Van Gorcum (176 pp; €27,50)